Ik wil net gaan ontbijten als de telefoon gaat. Het zijn de verhuizers. Ze kunnen ons huis niet vinden. Eenmaal voor het hek geleid, blijkt de inrit te smal voor hun wagen.
Als ik opkijk van mijn bed, priemt mijn groengele kuit, ongeduldig de lucht in. Hij wacht tot ook ik op eigen benen sta op Hollandse bodem. Voorlopig ben ik voor de meeste van mijn indrukken afhankelijk van vrouw en dochters. En zij ontdekken dat de omgang met landgenoten wennen is na tien jaar Rome.